Je komt thuis, een alarmerende stank vult je neusgaten. Tegen beter weten in hoop je dat niet jij het bent die straks met een stokje de rotzooi uit het profiel van z’n schoen moet peuteren. Je vervloekt de wereld en roept: het moet afgelopen zijn – met het gedoe. Het woord alleen al. Gedoe.
Want sinds Balkenende I is gedoe zo’n situatie die je overvalt, maar die je niet had moeten overvallen. Waar je zelf verantwoordelijk voor bent maar niet had willen zijn. En waar je had moeten ingrijpen maar bij god niet wist niet hoe. En sinds Balkenende I stotter je dan daadkrachtig: het moet afgelopen zijn – met het gedoe!
Maar al voor het meest recente gedoe vond ik het genoeg. Ongemakkelijk voelde ik me, of beter onbehaaglijk. Ronduit onbehaaglijk. Alsof iemand met je meubilair is gaan schuiven, steeds een klein beetje. Alsof er een verbouwing gaande is waar je geen opdracht voor hebt gegeven. Alsof je op een dag thuis komt en de sleutel past niet meer in het slot. Dat gevoel.
Het was anders gaan ruiken in Nederland. Het rook niet langer naar voorspoed, naar versgebakken brood of appeltaart. Het rook steeds meer naar angst en bederf. De lucht van benauwde gymzaaltjes en oude vuilniszakken. Hoe voller onze supermarkten, hoe voller onze zakken en hoe voller onze wegen, hoe groter onze angst. De angst om het te moeten delen, de angst om het kwijt te raken. Onze welvaart en onze verworvenheden.
Ik doe wat ik zeg en zeg wat ik doe” riep Fortuin nog niet zo lang geleden en de geest was uit de fles. “Ik ben niet links, ik ben niet rechts, ik ben recht door zee” echoed Verdonk jaren later. Daadkracht en duidelijkheid, dat is waar het om gaat. Voor de nuance, de menselijkheid en de rede is niet langer plaats.
Professoren, boekhouders en gevangenisdirecteuren inspireren ons tot het voeren van een strijd die niet de onze is. We onderscheiden ineens achterlijke en progressieve religies, wij en zij, kwaad en goed. Christendom en Islam bewapenen zich in onze polder. Er kan ineens niemand meer bij. De hekken gaan dicht.
Vergeten is dat we onze welvaart met scheepsladingen van overzee haalden. Dat de stem van onze vrouwen pas sinds 87 jaar wordt gehoord, dat onze mannen zich tot in de jaren zestig zonder hoed op straat niet konden vertonen. Vergeten is dat veel van onze grote denkers niet hier zijn geboren. Dezelfde denkers en hun nakomelingen die bijdroegen aan onze open maatschappij, onze vrije geest, onze verlichting en ons gedachtegoed.
Maar nu roepen we Nederland is vol! We zijn al voorzien. Niemand erin, iedereen er uit! Iedereen die hier niet hoort wel te verstaan. Iedereen met een andere huidskleur, een ander geloof of een andere hoofddoek. We bedenken nieuwe regels en verschuilen ons achter oude. De domheid maakt geen beleid maar voert ze uit. En zelfs als we onszelf tegenkomen, onszelf in de voet schieten, dan nog worden we niet wakker. Dan nog zien we een belangwekkend verschil tussen een schoolmeisje, een voetballer en een politica. Dan omhelzen we de domheid en zijn we gerustgesteld en tevreden.
‘We gaan emigreren!’ riep ik, en meteen er achteraan om nog meer indruk te maken ‘Met z’n allen!’ ‘Vet!’ riep m’n jongste dochter. Maar ik miste Nederland nu al, met al z’n gepruttel in de polder. En ik stotter: het is genoeg – met dat gedoe!
Gepruttel in de polder
Je komt thuis, een alarmerende stank vult je neusgaten. Tegen beter weten in hoop je dat niet jij het bent die straks met een stokje de rotzooi uit het profiel van z’n schoen moet peuteren.